Dan bespreken we nu de opbouw van de lichtmast. Het deel “Sections” van het invoerscherm bestaat uit een lijst van mastsecties. De top van de mast staat bovenaan, de onderzijde onderaan. Muisklikken op een van de secties of op en neer gaan met de pijltjestoetsen van het toetsenbord schakelt? naar een andere sectie en toont dan in een lichtbruin detailscherm de verschillende relevante parameters van die sectie.
Ieder type sectie heeft een eigen set van parameters. Sommige parameters zijn moeilijk te achterhalen als de fabricage-gegevens niet meer voorhanden zijn. In dat geval rest u niet anders dan een redelijke benadering te geven.
1.????? Sectie type (Section type)
Secties kunnen van een aantal types zijn:
Uithouder type 1: deze uithouder heeft slecht ??n bocht
Uithouder type 2 heeft twee ?knikken?.
Uithouder type 3 is de ?wandelstok?, een bocht van 180 graden
|
|
|
Een mast kan meerdere uithouders hebben, die niet van hetzelfde type hoeven te zijn.
Cilinder: dit is een rechte, cirkel-cilindrische of achthoek-cilindrische buis , zonder deuropening
Konisch: de onderdiameter is ongelijk aan de diamater van deze sectie aan de bovenkant.
Deur: deze kan van een van 6 typen zijn, zoals gedefinieerd in de norm EN 40-3-4, figuren 5 en 6.
De filler is een speciale sectie, toegevoegd om de berekening te vergemakkelijken: De filler heeft wel een diameter en wanddikte, maar de lengte wordt door het programma uitgerekend, door van de ingevoerde masthoogte de hoogte van alle andere ingevoerde secties af te trekken. Dat is nog niet zo eenvoudig, want de hoogte van de uithouder wordt ook door het programma uitgerekend, vanuit de waarden voor de buighoeken (Angle1 en Angle2) en lengte van de uithouder (w).
Ieder type sectie heeft een eigen set parameters. Hier volgt een opsomming van alle mogelijke parameters, niet noodzakelijk van toepassing zijnde op ieder type sectie.
2.????? Vorm van de doorsnede (Cross section)
Doorsneden kunnen volgens de norm cirkelvormig of achthoekig zijn. Zie EN 40-3-4, figuren 5 en 6. Voor achthoekige doorsneden moet ook de afrondingsstraal van de vouw opgegeven worden.
3.????? ?Lengte (Length)
De lengte (in mm) van de sectie. Secties van het type Filler en Bracket hebben geen in te voeren lengte. Die van de Filler wordt uitgerekend, die van de uithouder is alleen van belang voor de berekening van de massa.
4.????? Diameter
De buitendiameter van het mastdeel of de ?sleutelwijdte? van de achthoekige doorsnede. Bij een konisch deel wordt hier de onderste, grootste, diameter ingevoerd. De topdiameter van een conisch mastdeel is gelijk aan de diameter van het eerst hoger gelegen deel en hoeft dus niet apart ingevoerd te worden.
6.????? Uithouderlengte (w)
Dit is de loodrechte afstand van het aanhechtigspunt van het armatuur tot aan de vertikale as van de lichtmast, zoals gedefinieerd in de norm.
7.????? Dubbele uithouder (Double)
De norm laat zien, dat ook meerdere uithouders berekend moeten kunnen worden (NEN EN40-3-3-2013, par.6.4.1.3 b). CoCa kan meerdere uithouders meenemen in de berekening. Iedere uithouder moet apart ingevoerd worden, maar ze moeten uniek zijn in hun richting (Direction). De eerste uithouder heeft richtin 0?, de tweede, zoals in de foto hiernaast, meestal 180?.
8.????? Buigstraal van de uithouder (Radius)
Dit is de buigstraal van de uithouder, zowel voor type 1 als voor 2 en 3. Type 2 uithouders hebben de buigstralen op verschillende plekken, maar de stralen zijn hetzelfde. Voor type 3 wordt uit de radius ook de uithouderlengte w berekend.
9.????? L1
Uithouders type 2 en 3 hebben aan het uiteinde soms een extra recht stukje. Dat stuk wordt hier bedoeld. Het heeft dezelfde diameter en wanddikte als de rest van de uithouder.
10. Eerste buighoek (Angle 1)
De hoek van de buiging (in de tekening de hoek a). Bij uithouders type 1 is dit meestal omstreeks de 85?, zodat de helling van de uithouder ca. 5? zal bedragen (90-85).
11. Tweede buighoek (Angle 2)
De uithouders van het type 2 hebben een extra buiging (hoek ?, in de tekening hierboven), de eerste vanaf? het vertikale mastdeel, en de tweede nabij het bevestigingspunt van het armatuur. Die buighoek ? is omstreeks 10?.
12. ?Wanddikte (wall thickness)
De wanddikte is van groot belang voor de berekening. Deze moet nauwkeurig opgegeven worden.
De dikte hoeft niet in de hele mast hetzelfde te zijn. Met name in aluminium masten, die vaak uit ??n stuk buis gemaakt worden, kan door faktoren in het fabricage proces de wanddikte naar de masttop toenemen. Met deze toename wordt echter in he programma niet automatisch rekening gehouden.
Ook uithouders, die soms apart gemaakt worden, hebben vaak een andere wanddikte dan de rest van de mast. Voor ieder mastsegment moet apart de wanddikte aangegeven worden.
13. Diameter
De diameter is de buitendiameter van het mastdeel. Konische delen hebben een onder- en een topdiameter. Bij achthoekige masten is dit de “sleutelwijdte” van de achthoek, d.w.z. de buitenafstand tussen twee tegenoverliggende vlakken.
14. a
De maat a is de dagmaat van de deuropening. D.w.z. de maat van het gat, niet de maat van het gat in de mastbuis. Deze laatste maat is bij deuren van het type 5 (vaak bij aluminium masten) namelijk een andere, grotere en dus onvoordeliger maat. Zie voor de betekenis van deur-gerelateerde maten de figuren 5, 6 en 7 van NEN-EN 40-3-3:2013.
15. Deurbreedte (Door width)
De breedte van de deuropening, ook weer de dagmaat. Voor deuren met een binnenbuis (type 5) is het gat in de dragende mastbuis dus groter.
16. N
Dit is de afrondingsstraal van de deuropening. Voor deur type 5 wordt deze straal automatisch berekend. Deze maat is vaak lastig te achterhalen en moet u een schatting maken.
17. Deur positie (Door position)
IN de meeste gevallen zal de deuropening aan de voorzijde zitten. Soms echter ook aan? de zijkant. Voor de sterkte- en stijheied kan dit wat uitmaken. Het maakt voor de berekening niet uit, of de deur voor of achter zit, resp. links of rechts.
18. ?Mox
Stalen masten zijn in de deuropening vaak voorzien van ingelaste verstevigingsconstructies (stalen hoeklijn of platstaf). Dat wordt gedaan om de verzwakking van de mast door het maken van een gat te compenseren: het knikken van de deurrand door buiging en torsie wordt bemoeilijkt. In figuur 6 van NEN EN40-3-3 zijn die versterkingen getekend. Mox is de afstand van de deurversterking tot aan het middelpunt van de buisdiameter.
19. Moy
Bij deuren type 2, 3 en 4 moet ook aangegeven worden hoever uiteen de versterkingsprofielen liggen t.o.v. elkaar. Dit is de maat Moy. Zie figuur 6 van NEN EN40-3-3.
20. Dw
De betekenis van Dw kan het beste afgelezen worden uit figuur 6a en 6c. Het is een maat van de versterkingsconstructie van deurtypen 1, 2 en 3
21. Tw
Dit is de dikte van de versterkingsconstructie. Voor deuren type 5 is het de dikte van de binnenbuis. Zie figuur 6 van NEN EN40-3-3.
22. v
v is de traagheidsstraal van het effectieve versterkingsprofiel in de richting van het middelpunt van de dwarsdoorsnede. Deze profieleigenschap is lastig te vinden, zeker voor type 4 deuren, maar moet door de fabrikant te leveren zijn.
Uit staaltabellen en een gedetailleerde tekening van de mastdoorsnede is v te berekenen (voor gelijkbenige hoekprofielen) met de formule v( Iy / A ).
23. Ae
De effectieve opervlakte van de deurversterking. Meestal is dit het profieloppervlak, maar bij oudere masten, waar bv. het profiel met klinknagels in de mastwand is bevestigd, wordt de variabele afgeleid uit de sterkte van de klinknagels.
24. Sponningdiepte (Rabbet depth)
De deur type 5 bestaat uit een gat in de mastbuis (buitenbuis) plus een gat in de binnenbuis. De deuropening is het gat in de binnenbuis. Het gat in de buitenbuis is groter en bepaalt voornamelijk de sterkte van de deuropening.
De sponningdiepte hangt af van de buitendiameter. Meestal is de sponningdiepte ca. 5 mm. De maat is in figuur 6-e van EN 40-3-3 niet aangegeven, maar is wel bepalend voor de berekening van de deurconstructie.
25. Zaagradius (Saw radius)
De deuropening type 5 kan gemaakt worden met een lintzaag, die eerst een rotatie maakt, daarna rechtlijnig parallel aan de mast-as door de mastwand zaagt en weer roterend de mastbuis ‘verlaat’. De radius is de radius van de rotatie en bepaalt mede de opening in de buitenwand, die wordt afgeleid uit de opening van het uiteindelijke deurgat.
De zaagradius is ook niet aangegeven in figuur 6-e van EN 40-3-3, maar is van belang voor de berekening van de afmeting van het gat in de buitenbuis. De fabrikant kan deze maat leveren. Vooralsnog wordt een voorgegeven (default) maat van 150 mm gehanteerd.